Met de huisvesting van arbeiders was het lange tijd slecht gesteld. Ze woonden in krotten zonder sanitair, riolering of water. Kerken, gemeenten en industriƫlen spanden zich in de 19e eeuw in te om die situatie te verbeteren. Kijk naar de mooie voorbeelden zoals Tuindorp Lansink in Hengelo of Agnetapark in Delft.
Met de Woningwet in 1901 begon ook het Rijk zich proactief met volkshuisvesting in te laten, door normen te stellen voor goede en vooral gezonde huisvesting. In artikel 22 lid 2 van de grondwet staat: Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid. Met de toelichting: Woonruimte is een primaire levensbehoefte van de mens. Daarom moet de overheid ervoor zorgen dat er voldoende woonruimte is. […] Het gaat overigens niet alleen om het aantal woningen, maar ook om de kwaliteit van de woningen.
Veel van het voornoemde bezit is in eigendom van de huidige woningcorporaties. De laatste jaren zijn veel corporaties gefuseerd en leeft het beeld dat ze een bepaalde omvang moeten hebben om rendabel te kunnen functioneren. Als oud directeur-bestuurder van Woningstichting Gouderak vraag ik me af of er toch niet een plek is voor kleine corporaties?
Na de invoering van de Woningwet maakten rijksleningen het mogelijk een miljoen woningen te realiseren tot de Tweede Wereldoorlog. Dit waren de zogenaamde woningwetwoningen. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de woningcorporaties een doorslaggevende rol gespeeld bij het oplossen van de woningnood. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw zijn de corporaties zelfstandig geworden. Ze kregen meer maatschappelijke taken toebedeeld en mochten meer dan alleen sociale huurwoningen realiseren om dat financieel mogelijk te maken. Dit leidde op een aantal plekken tot ontsporingen, waardoor er in 2015 een nieuwe Woningwet is aangenomen. Deze wet waarborgt de kwaliteit van de sociale huurwoningen, beperkt de financiële risico’s en regelt een passend toewijzen aan de doelgroep.
Reacties