Ik leerde hem kennen op een plek waar veel vluchtelingen samenkomen: de Nederlandse taalles. Amir, een zachtaardige Syrische jongen van 29, die geen Nederlands sprak toen hij hier aankwam, en ook nauwelijks Engels. Met handen en voeten communiceerde hij, en dat frustreerde hem zichtbaar. Want slim was hij zeker, deze afgestudeerde econoom uit Aleppo. Vol overgave stortte hij zich op het Nederlands, en bereidde zich voor op zijn inburgeringsexamen. Hij stuurde me foto’s uit zijn inburgeringsboeken, die hij grappig vond. Inburgeringsvraag: hoe en waar koop je condooms, wie is daar verantwoordelijk voor en hoe maak je dat bespreekbaar? We gingen samen bowlen, ik leerde hem ganzenborden, hij leerde mij dabke dansen. Dat blijkt een heel geschikte en universele dans, ook uitermate geschikt voor mensen zonder ritmegevoel, zoals ik.
We oefenden samen het Wilhelmus, ik bekeek zijn foto’s van zijn huis in Syrië, een huis dat er niet meer was. Hij vertelde over zijn omzwervingen, voordat hij in Nederland aan kwam, eerst in het Midden-Oosten, van land naar land, daarna die verschrikkelijke boottocht, en vervolgens reizen met de trein, waarbij hij in Nederland strandde en zijn vriend, die hij leerde kennen op de boottocht, in Duitsland. Hij deelde, op een middag bij een kop thee, hoe hij het niet aan had gekund om de mensen die hij achterliet, te vertellen dat hij zou vertrekken. Dat hij gewoon was gegaan, op een vroege ochtend, zonder afscheid te nemen, en de knop omzette, het verdriet was voor later. Zijn ogen werden donkerder, zijn stem, normaal gesproken uitbundig en luid, zachter. Hij vertelde hoe hij zijn ouders miste, oud, niet in staat om de reis af te leggen, nog steeds in Aleppo, elke dag biddend, voor hem, en voor zichzelf.
Hij hield van Nederland, van de veiligheid die hij hier vond, van de open armen die hij hier ontmoette. Hij liet zich omscholen tot kapper, nadat hij zijn inburgeringsexamen met succes had afgelegd. Hij kreeg een klein appartementje, maar hij richtte het in met toewijding die niet zou misstaan in een woonmagazine. Met veel foto’s, vooral foto’s van zijn achtergelaten familie.
Hij deed vrijwilligerswerk, hielp andere vluchtelingen, en werkte als tolk in een AZC.
Maar er was één ding, waar hij niet aan kon wennen. Op een avond liepen we door de stad, en zagen daar twee meisjes zoenen. Ik merkte een verandering in hem. Alsof hij een beetje verstijfde.
“Ik weet”, zei hij, “dat ik in Nederland ben. En dat jullie vinden dat dit goed is. En dat jullie me raar en ouderwets vinden, als ik zeg dat ik dit moeilijk vind. Maar ik kan hier niet naar kijken zonder dat een stem in mijn hoofd zegt, dat dit niet kan. Ik ben opgegroeid met de gedachte, dat ik dit moet veroordelen. Ik probeer het niet te doen, maar het gebeurt toch. Wat moet ik hiermee doen?”
Ik wist daar het antwoord niet op. Maar ik bewonderde wel zijn vermogen tot zelfreflectie. Het benoemen van de worsteling, de twijfel, de openheid om aan zijn ingebakken standpunten te twijfelen. En dat vond ik dan weer een heel ‘on-Nederlandse’ kwaliteit.
Reacties