Toen we begonnen in 2010 werden we bezocht door een gerenommeerde bank in Nederland. We waren nog maar net gestart en hadden hun aandacht getrokken met onze activiteiten. Ook het feit dat we een grote, Duitse moeder hadden, wekte hun interesse moet ik eerlijk bekennen.
Een riedel executives kwam binnen en presenteerde zich als de corporate afdeling van de bank die de grotere energiebedrijven bezocht om vast te stellen wat ze deden en of er mogelijkheden waren voor samenwerking. Naïef als we waren, ons ego was uiteraard gestreeld, hebben we honderduit zitten vertellen over onze idealen, onze nieuwe rol, de ambities en de decentrale productiekansen, en uiteraard de energietransitie.
Na een lang gesprek, waarin wij vooral aan het woord waren, plaatste een van de respectabele heren een opmerking die me meteen weer met beide voeten op de grond zette. Hij zei: “Ja, dat is allemaal mooi, maar volgens ons worden de grootste vervuilers van nu de grootste vergroeners van de toekomst.” Mijn interesse in het gesprek was meteen tot het nulpunt gedaald, omgekeerd evenredig met mijn teleurstelling. Niet lang daarna gingen de heren weg.
Wat de goede man in feite bedoelde, in mijn ogen, is dat de weg naar verduurzaming vele grote (dure) projecten omvat die grootscheeps aangepakt moeten worden, zoals wind op zee. De grote bedrijven zullen inzien dat ze duurzaam moeten produceren en zullen massaal overschakelen. Weg van grootschalige fossiele productie en op naar massaal productie van duurzame energie, in grote stappen snel thuis.
Uiteraard had hij wel een punt. We zullen nog wel enige tijd gebruik moeten maken van grootschalige fossiele opwek. Deze capaciteit vervangen door grootschalige duurzame opwek is vanuit bedrijfseconomisch perspectief uiteraard een verstandige keuze, althans als je het binnen de bedrijfsgrenzen van het exploiterende energiebedrijf bekijkt. Want als er geen fossiele brandstoffen meer zijn (ooit), moet er wel overgeschakeld worden. Helaas bepalen we dan niet zélf het tempo, maar laten we het voor ons bepalen.
De goede man bleek nog naïever dan ik. Transitie wordt hier verward met vervanging. Met het vervangen van een kolenbak en het aanbieden van nieuwe lampen en thermosstaten heb je een sector en maatschappij niet veranderd. Je kán van een geïnstitutionaliseerde sector bovendien niet verwachten dat hij zichzelf verandert, tegen de eigen financiële belangen in. Hij kan de behoefte wel zien, maar hoeft er niet consequent en al zeker niet als eerste naar te acteren.
Verandering komt van binnenuit en van onderop, vanuit die huizen en straten die het anders willen, vanuit die kleinere ondernemers die de kansen zien, vanuit de lokale politiek die haar duurzaamheidsdoelstelling serieus neemt en vanuit het onderwijs dat duurzaamheid voor onze volgende generaties vanzelfsprekend maakt.
Transitie is dus véél méér dan enkel de vervanging van onze toegepaste technologie. Het is een verandering van het héle systeem en al zijn actoren, een verandering van techniek én gedrag. Vanuit dat perspectief gezien, is het dan ook bijzonder jammer te zien dat organisaties als e-Decentraal door EZ met een kluitje het riet in gestuurd worden (zie de column van Igor Kluin). Positief bekeken; de overheid wil wel, maar durft niet. Het is dus niet een kwestie van niet kunnen. Met de huidige stand van de informatietechnologie is elke maatregel administratief goed uitvoerbaar en controleerbaar.
Waar zijn we bang dan voor? Dat stimuleringsgeld onbedoeld op de foute plekken komt en niet effectief blijkt? Begrijpelijk, want de fiasco’s bij CO2-handel en energiebelastingvrijstellingen staan ons nog goed voor de ogen. Allemaal centraal geleide stimuleringsmechanismen die vooral uitblinken in hun gemis aan doeltreffendheid. Des te méér reden om het eens over een geheel andere boeg te gooien.
Stel het harde einddoel eens niet centraal en voorop, maar het middel. Stimuleer ander gedrag en innovatie. Beloon decentrale samenwerking (óók met de grote energiebedrijven). Beloon het actief meedoen in de transitie. Daarmee vergroot je het aantal actoren en dus de kans op innovatie en vernieuwing. En levert het niet de vernieuwing waar we zo hevig naar op zoek zijn? Dan hebben we het tenminste eens een echte kans gegeven door het helemaal anders te doen, zoals dat past in het begin van een nieuw tijdperk.
Dus laten we de kleintjes de eer geven die ze toekomt. Laten we ze stimuleren met volle kracht, laten we ze de middelen bieden hun ding te doen en laten we ze vooral niet teveel in de weg gaan zitten met allerlei moeilijke (politieke) regeltjes. Bied ze de ruimte, dan zullen de kleine veranderingen de komende decennia in rap tempo toenemen, en komen de grote vanzelf.
Want: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
Michael Fraats
Reacties