Anno nu worden ook wij geconfronteerd met de Everts en Giesen uit deze tijd. We ontmoeten ze in de complexen waaraan we werkzaam zijn. Ze zitten alleen achter hun HR++ en kijken naar de wereld die aan hen voorbij trekt. Het zijn de complexen waar het rond de middag nog ruikt naar gestoofde sukadelapjes met snijbonen. En af en toe ontstaat er zomaar een praatje. De ene keer aan de deur met een oud-Indiëganger. Dan een gesprekje op een bank met een gepensioneerde NS-medewerker. Veertig lange dienstjaren, en nu rondkomen van netto 400 euro per maand. Of die mevrouw in de Rotterdamse wijk Spangen. Toen zij er ging wonen met haar man was het een statige wijk. Haar gezin is hier opgegroeid. Nu is haar man overleden en zijn de kinderen het huis uit. Alleen overgebleven. De poepluiers van vijfhoog liggen onder haar balkonnetje. Haar buren kent ze niet. Eenzaamheid en armoede zijn ook 2017 niet vreemd.
Met een schuin, nostalgisch oog op de boekenkast, snel ik ’s morgens de koppen van een Financieel Dagblad: De miljarden vliegen om de oren. En dan denk ik bij mezelf: “Wat zou Evert hier van vinden?” Of Gies Prophitius? Of Gerrit van Baren, een oude Harderwijkse ondernemer. Misschien was hij toen zijn tijd al ver vooruit als hij zegt (na een aantal biertjes): “Ik kan wel huilen als ik aan de wereld denk.”
De tegenstellingen zijn enorm. En feitelijk gerealiseerd in een kort tijdsbestek van enige tientallen jaren. En de veranderingen blijven maar doorgaan. Het is dagelijks niet meer bij te houden. Maar in al dit geweld om ons heen, is er toch een onveranderlijkheid. Ik hou erg van de psalmen. En in dit geval vooral die twee zinnen uit psalm 119: Deez’ aard’ is hecht door Uwe hand bereid; Haar stand blijft vast, al wiss’len haar tonelen. Gelukkig maar zo.
Reacties